Is een religieuze staat een rechtsstaat?

De oorlog in het Midden-Oosten blijkt ook een religieus conflict te zijn. De staat Israël wordt door zijn president als joodse staat geafficheerd. Indien de staat Israël een religieuze staat is op joodse godsdienstgrondslag, is hij dan ook een rechtsstaat?

Wanneer is er sprake van een rechtsstaat?

De term rechtsstaat wordt veelvuldig gehanteerd, maar het is een vage term. Menigeen gebruikt hem zonder te bepalen wat hij daaronder verstaat. Algemeen bestaat een idee dat uitgaat van elementen die erop wijzen dat een staat zich in enkele opzichten naar het recht gedraagt. Zou men louter op de term afgaan dan kan hij verstaan worden als een staat die het recht dient. Dit zou dan geschieden door de machtsinstellingen van de staat. Ook kan men ervan uitgaan dat alle staatsinstellingen onderworpen zijn aan het recht. In beide benaderingen is er sprake van een fictie, omdat de machthebbers in de staat bij machte zijn het “recht” naar hun hand te zetten. Zij kunnen de inhoud van hun handelen en beslissingen laten leiden door hun eigen overtuiging. Zij zijn daarbij niet gehouden aan rechtsgrenzen. Vaak plegen machthebbers “het recht te hanteren” naar hun eigen “believen”. De Verenigde Naties kennen een groot aantal criteria waaruit een rangorde blijkt tussen meer en minder “rechtsstaat”. De Venetië-commissie kent eveneens een dergelijke ranglijst. Als normatief begrip – een rechtsstaat is een staat waarin alle instituties van de overheid en hun bekleders onderworpen en dienstbaar zijn aan het “recht” – is geen staat als rechtsstaat bekend. Kort gezegd: de “rechtsstaat” is geen rechtsnorm. De rechtsstaat bestaat niet, zie o.a. WJP Rule of Law Index 2023 en EIU Democracy Index 2023. Hij is gerelateerd aan rechten van de mens, zie de Universele verklaring van de VN (IVBPR) en het EVRM. Deze rechten zijn normatief en zij spelen een rol in de betekenis van een “rechtsstaat”. Wie zich van de term “rechtsstaat” bedient, zou voor alle duidelijkheid de criteria welke hij hanteert dienen te duiden. Zowel politici als juristen bedienen zich geregeld en naar believen van de term “rechtsstaat” zonder te nuanceren. De term werkt voor menigeen als opium.

Religie, recht en staat.

Rechtsbetrekkingen – dus het recht en de werking ervan – zijn gebaseerd op relationele verhoudingen tussen mensen. Ook de staat zorgt als machtsorganisatie voor relationele verhoudingen. Ter regeling van religie als een ieder mens toekomende overtuiging van niet relationele aard heeft de staat geen taak. Hierin ligt een verschil tussen wat het recht kenmerkt en wat religie is. Rechtsnormen kunnen verschillende terreinen bestrijken en zijn onmisbaar voor een ordening van de samenleving. De staat regelt die orde naar plaats en tijd. De wetgevende macht van de staat heeft een grote discretionaire vrijheid. De rechtsorde kadert privé handelingen in en het recht in de staat bepaalt hoe mensen in die orde hun intermenselijke samenleving inhoud en vorm kunnen geven. Maar er is een grens: de mens is in zijn “eigenheid” geen object van regeling, zijn religieuze overtuiging is een aspect van die eigenheid en gaat de staat niet aan. De staat dient die te ontzien. Religie betreft ieders persoonlijke overtuiging. Daar komt een relatie niet aan te pas. Geen mens kan van zijn eigen “ik” afstand doen. Zijn geaardheid en overtuiging zijn gegeven met het wezen van de mens. Wel kunnen uitingen en getuigenissen van religieuze aard reden zijn om regels te stellen. Die uitingen hebben niet alleen betekenis voor gelijkgestemden, maar ook jegens anderen. Die externe werking is van betekenis in de staatssfeer en in relationele betrekkingen. De staat komt het weliswaar niet toe in de religieuze overtuiging zelf te treden, maar in het belang van de maatschappelijke orde kan hij de wijze waarop en de mate waarin uitingen van (a)religieuze aard plaats vinden reguleren. De overtuiging zelf valt buiten het relationele en dus buiten de taak die de staat heeft te behartigen. Dat tegen inbreuken op de openbare orde wordt opgetreden is de plicht van de staat. Daarenboven dient iedereen in het maatschappelijk verkeer jegens ieder ander – hier speelt het recht over en weer– regels in acht te nemen. Het gaat dan om relationele verhoudingen en juist daarin dient het recht zich te doen gelden. Zal de rechtsstaat – naar welke criteria ook afgepaald – zich juist in het belang van het recht dienen te onthouden van bemoeienis met religie, ook omgekeerd zal ieder mens zich in zijn religieuze uitingen dienen te schikken naar wat het ordelijk verloop van openbare leven vereist, op door het recht bepaalde verhoudingen.

De religie van machthebbers.

Degenen die als machthebbers in de staat een functie vervullen zijn ook vrij van juridische verhoudingen waar het hun overtuigingen betreft. Die vrijheid komt hun toe. Maar hun functie is rechtens bepaald waardoor zij zich in de uitoefening van hun ambt dienen te gedragen naar wat het recht bepaalt. Hun vrijheid wordt in hun uitingen meer beperkt dan die van de niet-ambtsdrager. Het ambt eist beperkingen in hun functionele gedragingen. Dat is het te aanvaarden gevolg van hun ambtspositie. Aan hun levensovertuiging wordt niet getornd, maar aan de “manifestatie” ervan wel. Hun machtsuitoefening zal rechtens beperkingen in acht moeten nemen omdat zij die in vrijheid konden accepteren. Dit vindt zijn rechtvaardiging in de aanvaarding van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, waardoor een bepaald gedrag vereist wordt.

Spanning tussen “rechtsstaat” en religieuze organisaties.

Religieuze organisaties zijn niet onderworpen aan de staat, zij staan en functioneren als “vrije” organisaties in die staat. Dat houdt op zichzelf geen begrenzingen in. Indien religieuze organisaties of stromingen macht in een staat verwerven, op welke titel dan ook, zijn zij in staat de vrijheid van andere godsdienstige of op levensovertuiging gebaseerde instellingen te negeren, te frustreren of tegen te werken. Zij gebruiken dan de religie als machtsmiddel. Zoals de overheid zich moet onthouden van “religieuze staatseisen”, evenzo worden religieuze instellingen in de uitoefening van staatsmacht beperkt. De rechtsgrens ligt daar waar een mens in een “mentale staatsdwangbuis” wordt geduwd.

Vraag.

Dienen christelijke, islamitische, joodse en andere “religieuze staten” zonder meer als rechtsstaten aangemerkt te worden?

Hub. Hennekens is emeritus hoogleraar Staats- en bestuursrecht aan de Radboud Universiteit en oud-lid van de Raad van State.

Houd me op de hoogte

Blijf op de hoogte en ontvang informatiemails over nieuwe cursussen en inspirerende columns & kennisclips op uw vakgebied.

Aanmelden